Deze bladzijde is gemaakt in herinnering aan pater Methodius Houtkamp ofm.Cap., in leven en na zijn terugkeer uit Rusland waar hij missionaris was samen met pater Zacharias Anthonisse ofm.Cap., pastoor van de Witrussische gemeenschap aan de Raamweg te Den Haag en van ons liturgisch Slavisch Byzantijns koor o.l.v. Caecilia Andriessen.
De Capucijn is een geboren individualist in deze zin, dat het persoonlijk individuele bij hem meer dan in andere religieuze gemeenschappen aan z'n trekken kan komen. Zo zijn er geen twee Capucijnen die eender spreken. Bij hem zingt iedere vogel zoals hij gebekt is. Schema's liggen Capucijnen minder, maar het persoonlijk inventieve des te meer.
Zijn redding
Donor
Levenswijsheid
Helderziend
Bijbels
Fatsoen
Relatieve vasten
Gelijkenis
De diagnose
In het land der blinden
Indrukwekkend
Diplomatiek
Capuchins
Toen wij in ons koor nog nauwelijks bekomen waren van onze ontsteltenis over de plotselinge dood van p. Methodius, zei p. Zacharias gemoedelijk tegen me: "Z'n eigen schuld hoor, hij mocht die dikke sigaren niet roken van de dokter, maar hij dee het toch..."
Zij vormen een meute, waarvan elk liefst jaagt op eigen spoor.
Mannen met veel menselijke kanten, maar die ook kunnen bidden, sober kunnen leven en hun humeur en humor bewaren, verknocht aan de broederschap, die hen de ruimte gaf zichzelf te zijn. Zij hebben het christendom nooit tot een star systeem gemaakt dankzij hun oorspronkelijkheid. Zij behielden die franciscaanse touch van hun stichter.
Uit "ik, franciscus" van Carlo Carretto:
"Toen ik bijvoorbeeld broeder Rufino, die een van de bekwaamste mensen van Assisie was, eens in zijn onderbroek zag preken voor een groep glimlachende vrouwen, begreep ik dat de wereld alleen door dergelijke mensen zou veranderen."
Hieronder volgt een bloemlezing uit de (waar gebeurde) verhalen over capucijnen, die in de Franciscaanse Familie (ook minderbroeders genoemd, naar de uitdrukking van Franciscus: "de mindere broeders") de ronde doen.
Sybrand stond de laatste jaren van zijn leven op een zoutloos dieet. Hoe broeder kok ook zijn best deed om het de gerenommeerde smulpaap naar de zin te maken, hij had altijd wel iets aan te merken. Totdat het geduld van de goede broeder plotseling op was en hij de lastige eter toebeet:
"Je mag van geluk spreken, dat er geen zoutloos rattekruid bestaat."
Sybrand kreeg in het ziekenhuis bloed toegediend van een vrouwelijke donor. Dat was hem verteld. Toen de zuster een uurtje later zijn kamer binnenkwam, zag ze hem tot haar verbazing met een breiwerkje in bed.
De gardiaan en broeder tuinman fietsen tijdens het spitsuur door het centrum van Eindhoven.
De broeder: "Waar moeten al die mensen toch naartoe..."
Gardiaan: "Witte de nie, jungske? Naar O.L. Heer. Maar daar denken ze niet aan, anders zouden ze niet zo hard rijden."
De gardiaan wil voor zijn broederschap een brief van de Provinciaal voorlezen en schuift daartoe zijn bril op zijn voorhoofd.
Commentaar van een onderdaan: "Hij schijnt hem daar harder nodig te hebben dan voor zijn ogen."
Hij werd genoemd: Jan Kont.
Merkt Valerus op: "Daar loopt een van de honderdduizend getekenden uit de stam van Gad."
Het ontbijt was bij de Capucijnen zeer sober. Een snee brood met reuzel, genoten in stilte. Maar op Zon- en Feestdagen werd er wel eens iets warms opgediend.
Rosarius zit op een na de laatste plaats aan tafel. Op de schaal liggen nog twee stukken worst van zeer ongelijke grootte. Na enige strijd tussen zijn geweten en zijn verlangen naar de worst pakt hij het grootste en zegt ter verontschuldiging: "Moet de kok zijn fatsoen maar houden."
De regels van het vasten waren tot dan toe heel nauwkeurig en in grammen omschreven. In de na-oorlogse jaren werd de z.g. relatieve vasten ingevoerd, die rekening hield met de individuele behoefte.
Op Paasmorgen, na de vastentijd, zit Primus weergaloos te bunkeren tot verbazing van zijn medebroeders, die hem vragen:
"Wat mankeert jou?"
Zegt Primus: "Anders heb ik niet gevast."
Justinus over een medebroeder:
"Hij lijkt veel op O.L. Heer. Een ongeschapen licht!
Bovendien: onfeilbaar, alwetend en onveranderlijk".
Na een algeheel medisch onderzoek, opgevrolijkt door enige puntige opmerkingen van Tinus, besluit de arts: "Lichamelijk bent u ver versleten, maar daarboven is het blijkbaar nog uitstekend in orde."
Tinus: "Dat kan kloppen. Mijn verstand heb ik heel mijn leven niet gebruikt."
Een belangstellende medebroeder vraagt aan Justinus, die de last der jaren gaat dragen:
"Tinus, hoe is 't ermee?"
Justinus: "Prima. Ja, hier (wijst naar zijn hoofd) wordt het er niet beter op, maar daar merkt hier niemand iets van."
Het is doodstil in de gevangeniskapel als Justinus zeer indringend spreekt over de dood.
Plotseling klinkt het geluid van een windje.
Zegt Tinus: "Ik zie dat mijn woorden erin gaan. Maar houd ze vast."
Terloops vraagt de provinciaal aan Justinus:
"Je bidt toch ook wel eens voor je oversten?"
Justinus: "Ik sluit ze niet bij voorbaat uit..."
Pokrof
Slavisch Byzantijnse Liturgie Den Haag
Franciscus en Clara
Assisië